Het voormalige orgel in de Nieuwe Kerk te Katwijk was afkomstig uit de Nijmeegse Dominicaner kerk, ook wel Broederkerk of Broerekerk genoemd.
1794 – De Dominicaner kerk wordt door Frans oorlogsgeweld kapot geschoten waarbij ook het orgel ten onder gaat. De uit het Duitse Emmerich afkomstige orgelbouwer Johann Daniel Nolting bouwt een nieuw orgel in een door de paters nieuw gebouwde eenvoudige kerk.
1822 – Het nieuwe Nolting-orgel wordt ingewijd.
1885 – Transformatie, onder invloed van architect Cuypers (naar de 'mode' van die tijd), van de relatief eenvoudige Nijmeegse Broerekerk tot een neogotisch bouwwerk.
Het Nolting-orgel wordt door de Katwijkse Kerkvoogden aangekocht, en door Michael Maarschalkerweerd naar Katwijk overgebracht, bestemd voor plaatsing in de op dat moment in aanbouw zijnde Nieuwe Kerk.
1887 – Ingebruikname (12 januari 1887) van de door architect H.J. Jesse ontworpen Nieuwe Kerk (onbekend is of het Nolting-orgel [21 stemmen, aangehangen pedaal] op dat moment al gebruiksklaar was).
1891 – De Leidse orgelmaker P.C. Bik (de firma Schaafelt en Lohman) verkrijgt opdracht het orgel in onderhoud te nemen.
Vanaf het begin van de 20ste eeuw openbaren zich geleidelijk aan allerlei mankementen, die zich aanvankelijk doen voorkomen als een ‘sluipende ziekte’ en niet echt worden opgemerkt tijdens de zondagse erediensten (orgelconcerten vinden nog niet plaats). Maar allengs blijkt dat het orgel zich, aldus een van de beoordelaars, “in een aller treurigste toestand bevindt”.
1909 – Orgelbouwer Bik (Leiden) maakt melding van mankementen aan pedaal en klavieren.
1915 – Orgelbouwer Van Leeuwen (Leiden) laat weten dat hij van mening is dat, gezien de toestand van het orgel, er geen sprake meer kan zijn van restauratie.
1921 – Een inmiddels opgericht orgelfonds stelt opnieuw de slechte conditie van het Nolting-orgel aan de orde.
1923 – De orgelbouwers Standaart (Rotterdam) en Vermeulen (Woerden) doen prijsopgave voor het restaureren, waarbij eerstgenoemde hiertoe opdracht ontvangt. Tevens krijgt Standaart opdracht voor het bouwen van een nieuw orgel in de Oude of Andreaskerk (witte kerk). Later openbaart zich het middelmatige werk van deze bouwer.
1935 – De eerste orgelconcerten vinden door een opgerichte orgelcomite plaats.
Direct na de Tweede Wereldoorlog vertoont het orgel wederom ernstige gebreken, onder meer aan de klavieren, mechanieken, windladen, het regeerwerk, etc. Dit ten gevolge van het middelmatige werk verricht bij de voorgaande restauratie. Kortom; een grondige restauratie van het inmiddels 125-jarige Nolting-orgel is onontkoombaar.
Het in april 1945 opgerichte ‘Comité tot herstel van het orgel Nieuwe Kerk’ laat van zich horen en stelt voor een restauratieplan op te stellen.
1946 – Orgelbouwer Van Leeuwen (Leiderdorp) en adviseur Kardien Luyten (Rotterdam) brengen een rapport uit.
1947 – Van Leeuwen krijgt opdracht tot restauratie, grondige verandering en vergroting van het orgel. De Leidse organist en muziekpedagoog Hennie Schouten wordt tot adviseur benoemd.
1948 – Het orgel wordt voorzien van een elektrisch-pneumatische tractuur, en wordt uitgebreid naar 41 sprekende registers (waarvan 10 verdeeld over zgn. ‘units’), verdeeld over 3 klavieren en pedaal.
1949 – De ingebruikname van het "herstelde" orgel vindt plaats op 17 februari 1949 met een concert door de adviseur Hennie Schouten.
Halverwege de zeventiger jaren doen zich problemen voor met de tractuur en blijken de membramen versleten, met als gevolg dat het orgel zeer traag aanspreekt.
Wordt het orgel voor de zondagse kerkdiensten door de organisten, door behoedzaam te manoeuvreren, nog wel ‘gaande’ gehouden, de concertgevers weigeren nog langer in de Katwijkse concertseries op te treden.
1976 – De Kerkvoogdij wordt op de hoogte gesteld van de slechte toestand van het orgel. Orgelbouwer Fonteijn uit Kampen (tegenwoordig: Kaat en Tijhuis) en de bekende organist Feike Asma stellen een onderzoek in.
1979 – Geïnitieerd door Jaap van Rijn (de latere hoofdorganist van de Nieuwe Kerk) wordt een orgelcommissie samengesteld.
In juni verschijnt een rapport waaruit blijkt dat niet alleen het orgel, maar ook de orgelkas, zich in een deplorabele staat bevindt.
Diverse opties worden uitgewerkt en nauwkeurig bekeken. Omdat zelfs een grondige restauratie onvoldoende garanties biedt, wordt besloten tot volledige nieuwbouw. Na oriëntatie bij diverse orgelbouwers blijkt het opzienbarende werk van de Dordtse orgelbouwer Jan L. van den Heuvel (o.a. Singelkerk Ridderkerk) reden om deze op 19 oktober 1979 opdracht te verstrekken voor de bouw van een mechanisch orgel, omvattende 56 sprekende registers, verdeeld over 4 klavieren en pedaal.
1980 – Aanvullende contracten worden met de orgelbouwer overeengekomen, voor verdere vergroting van het orgel met o.a. een uit 4 registers bestaand Chamadewerk, ten gevolge waarvan het uiteindelijk uit 80 stemmen zal bestaan.
1981 – Restauratie van de bestaande monumentale orgelkas (Rijksmonument) en ornamenten door een groep van vrijwilligers o.l.v. voormalig orgelbouwer Jaap van Rijn, die tevens als adviseur bij de werkzaamheden wordt aangesteld.
1982 – Noodzakelijk voor de (uit-)bouw van het Rugwerk (Positif) en het onderbrengen van de grote hoeveelheid orgelpijpen, worden diverse bouwkundige aanpassingen verricht.
Eind 1982 staat het orgel geheel bespeelbaar opgesteld in de grote montagehal van de orgelbouwer te Dordrecht.
In december begint men met de opbouw in de kerk en volgt een periode van intonatie.
1983 – Op 19 mei 1983 vindt de kerkelijke ingebruikname plaats, waarbij de organist Jaap van Rijn het orgel bespeelt. Daags daarop verzorgt de Franse grootmeester Daniel Roth (op dat moment hoofdorganist van de Basilique du Sacré-Coeur te Parijs) het presentatie-/openingsconcert van de ‘Internationale Orgelserie 1983’. Bij dit concert, bijgewoond door ruim 1800 bezoekers, brengt Daniel Roth onder meer het ‘Grande Pièce Symphonique’ van César Franck ten gehore.
Naast de bijzondere bijdrage die het orgel levert aan de erediensten van de Hervormde Gemeente klinkt het weer tijdens de traditionele zomer-orgelconcerten, georganiseerd door het orgelcomité.
Het scala aan mogelijkheden vanwege de zeer uitgebreide dispositie en het bijzondere karakter van het instrument hebben er voor gezorgd dat inmiddels een keur aan binnen- en buitenlandse toonkunstenaars het Van den Heuvel-orgel hebben bespeeld.
De in 1983 uitgesproken verwachting dat men vele luisterrijke uren zou gaan beleven aan deze veelbelovende Van den Heuvel creatie blijkt nu, meer dan 41 jaar later, volledig bewaarheid.